Inteelt

Bij het fokken van rasdieren is het begrip inteelt steeds meer een “hot item”. De rashondenfokkerij bij voorbeeld heeft de afgelopen jaren erg veel negatieve publiciteit gehad in verband met erfelijke, hoofdzakelijk door inteelt veroorzaakte problemen. Bij sommige rassen is er inmiddels zoveel erfelijke narigheid, dat er zelfs al stemmen opgaan om het fokken ervan te verbieden (Engelse Buldog, Cavalier King Charles Spaniël). Andere rassen, zoals de Wetterhoun, kunnen slechts nog gered worden door andere rassen in te kruisen. In de paardenwereld is onder andere het Friese Paard in de gevarenzone gekomen. Enige tijd geleden werd gemeld dat er binnen dit ras jaarlijks tientallen veulens met ernstige erfelijke gebreken worden geboren.

Inteelt betekent, kort gezegd, het aan elkaar paren van verwante dieren. Dit leidt tot ingeteelde nakomelingen, met een bepaald inteeltpercentage. Bij voorbeeld:

Verwantschapsgraad            Inteeltpercentage nakomeling

Vader x dochter                                 50%                                                   25%

Broer x zus                                        50%                                                   25%

Grootvader x kleindochter                25%                                                   12,5%

Halfbroer x halfzus                            25%                                                   12,5%

Neef x nicht                                       12,5%                                                6,25%

Een hoog inteeltpercentage beïnvloedt (zoals bekend) de gezondheid negatief.

Inteelt is een probleem dat inherent is aan het fokken binnen een gesloten populatie, oftewel een (gesloten) stamboek. Om in de stamboekfokkerij inteeltproblemen tegen te gaan, zijn verstandige maatregelen nodig. Het gebruikmaken van een online stamboekprogramma, dat inzicht biedt in inteeltpercentages, is één zo’n maatregel. En wel een heel belangrijke en effectieve. Onderstaand artikel is een bewerking voor Balknoten, van een stuk dat ik enkele jaren geleden voor de nieuwsbrief van de Kunekune (-varkens) vereniging schreef bij de introductie in deze vereniging van het online fokprogramma ZooEasy. Omdat er destijds binnen de Kunekunevereniging niemand was die zich beroepsmatig met de fokkerij van dieren bezighield, heb ik als redelijk goed geïnformeerde leek dit stuk geschreven. Ik ben dus, zo wil ik benadrukken, geen professioneel fokkerijspecialist, en heb zeker de waarheid niet in pacht. Ook realiseer ik mij dat sommige hieronder vermelde aanbevelingen tamelijk haaks staan op het door de VNE recent nog gewijzigde fokreglement. Dit artikel geeft dus niet het standpunt van het VNE-bestuur weer. Ik hoop met dit stuk vooral mensen aan het denken te zetten en een discussie los te maken over de positieve en negatieve aspecten van het fokken binnen een stamboek.

Het stamboek

Onder ezels in Nederland komen (voor zover ik weet) gelukkig nog betrekkelijk weinig erfelijke ziekten of andere aan inteelt gerelateerde problemen voor. De populatie is echter binnen alle in ons land voorkomende rassen zo klein, dat dergelijke problemen zich ongetwijfeld op niet al te lange termijn zullen voordoen, tenzij we maatregelen daartegen treffen. Het is wel van groot belang, dat wij het fokken binnen het stamboek blijven propageren. Wanneer immers in een kleine populatie gefokt wordt zonder deugdelijke stamboekadministratie, dan is ongecontroleerde inteelt onvermijdelijk en zullen er zeker problemen de kop opsteken die onze rassen en de reputatie ervan uiteindelijk zullen schaden. Aan de andere kant moeten we ons realiseren, dat een gesloten stamboek ook een keurslijf is, dat de populatie nóg verder beperkt en op die manier inteelt juist in de hand werkt. We moeten er alles aan doen om die keerzijde van de medaille tegen te gaan.

Inteeltpercentages en Fokadvies

De VNE beschikt over een online stamboekprogramma, dat – in principe - de mogelijkheid heeft om leden inzage te geven in verwantschapspercentages en inteeltcoëfficiënten. Zo zou je als lid van de VNE gemakkelijk kunnen zien of een bepaalde combinatie passend is, of uitzoeken welke hengst qua verwantschap het beste bij jouw merrie past. Helaas is het nog niet zover. Maar naar mij is verzekerd is het wel de bedoeling, dat deze mogelijkheid zo snel mogelijk beschikbaar komt. Dat zou de best denkbare maatregel zijn om onze rassen te verbeteren, en ik hoop dat met dit artikel te ondersteunen.

De VNE zal, wanneer dit beschikbaar komt, aanbevelingen moeten formuleren (al of niet bindend) over een maximaal acceptabel inteeltpercentage. Daar zal nog goed over nagedacht moeten worden. Verschillende rasverenigingen hebben daarover allerlei uiteenlopende richtlijnen geformuleerd. De eerdergenoemde Kunekunevereniging bij voorbeeld, hanteert de volgende richtlijn (inteeltpercentages berekend over 5 generaties, zie verderop):

Inteeltpercentage tussen 0 en 3,2%            =          goed

Inteeltpercentage tussen 3,2 en 6,3%         =          acceptabel

Inteeltpercentage gelijk aan of groter dan 6,3%     =          ontraden

De Vereniging voor Speciale Schapenrassen kiest een andere invalshoek en stelt, dat het inteeltpercentage per generatie maximaal 0,5% mag stijgen. Je kunt je natuurlijk afvragen waar je eindigt als je elke generatie een hoger inteeltpercentage accepteert. Ik kom straks terug op de achtergrond van deze getallen en op de betekenis van de begrippen verwantschapspercentage, inteeltpercentage en inteeltcoëfficiënt. Eerst nog even wat theorie over inteelt en de gevolgen ervan.


De theorie…

De ezel heeft in elke lichaamscel 62 chromosomen (31 chromosomenparen) waarop alle genetische informatie van het dier is opgeslagen. Bij de gewone celdeling (mitose) delen alle chromosomen zich overlangs, waarna elke helft in een van de twee dochtercellen terechtkomt en weer wordt aangevuld tot een volledig chromosoom. Beide dochtercellen krijgen daardoor een set chromosomen die geheel identiek is aan die van de moedercel. Hierdoor hebben alle lichaamscellen een volledig identiek pakket genetische informatie in zich.

Bij de vorming van geslachtscellen (meiose) daarentegen, splitsen de chromosomen zich niet overlangs, maar gaat van elk paar chromosomen er één naar de ene dochtercel en één naar de andere. Elke geslachtscel heeft daardoor een bijna unieke genetische samenstelling: omdat er 31 chromosomenparen zijn, zijn er 2 tot de macht 31 = 2147483648 combinaties van chromosomen mogelijk.

Verreweg de meeste erfelijke ziekten vererven (autosomaal, dus niet geslachtsgebonden) recessief. Dat wil zeggen: wanneer het zieke gen op één chromosoom aanwezig is, maar het andere chromosoom van dit chromosomenpaar op deze plek een gezond gen heeft, komt de ziekte niet tot uiting. Het dier wordt niet ziek, maar is wel drager (“heterozygoot”). Gelukkig zijn de meeste erfelijke ziekten ook zeldzaam: zieke genen komen veel minder voor dan gezonde genen. Daardoor is normaliter de kans niet zo groot, dat een veulen zowel van de moeder als van de vader een “ziek” chromosoom krijgt, dus 2 verkeerde chromosomen heeft (“homozygoot”) en dus ook daadwerkelijk ziek wordt. Bij een ziekte die bij voorbeeld op 1% van de chromosomen-sets voorkomt, is de kans op homozygotie 1/100 x 1/100 = 1 op 10.000. Als een ezel drager van deze afwijking is, heeft bij een onverwante partner elk van zijn nakomelingen een kans van ½ x 1/100 = 1 op 200 (0,5%) om de ziekte te krijgen.

Wanneer een dier drager is van een erfelijke ziekte, zal door de meiose (zie boven) de helft van zijn geslachtscellen het zieke gen bij zich dragen. Daardoor zal de helft van zijn zonen en dochters ook het zieke gen hebben. Tot zover niet zoveel aan de hand: de kans dat ook de moeder draagster is, is niet zo groot: in het bovenstaande voorbeeld 1 op 100, dus meestal zullen de bovengenoemde zonen en dochters niet ziek worden. Gaan we nu inteelt toepassen, door een van de zonen aan een van de dochters te paren, dan zal gemiddeld 50% van hun nakomelingen één ziek chromosoom hebben en dus niet ziek, maar wel drager zijn, 25% zal twee gezonde chromosomen hebben en 25% krijgt twee zieke chromosomen, is dus homozygoot oftewel ziek. De kans op ziekte is dus van 1 op 200 naar 1 op 4 gegaan, oftewel 50x zo hoog!

Nu zul je misschien zeggen: erfelijke ziekten zijn toch zeldzaam; de kans is niet zo groot dat een dier drager is, dus meestal zal er ook bij inteelt geen probleem zijn.  Het vervelende is echter, dat er zeer veel erfelijke aandoeningen bestaan. De kans dat een dier drager is van één of andere ziekte is wel degelijk heel aanzienlijk, en dus de kans dat ingeteelde dieren ziek worden ook.

De sterk verhoogde kans op erfelijke ziekten is niet het enige nadeel van inteelt. Bekend (en wetenschappelijk aangetoond) is ook, dat ingeteelde dieren minder vruchtbaar en minder vitaal zijn (de zogenaamde inteeltdepressie).

Inteelt leidt tot afname van de genetische diversiteit in een ras. Dit heeft een negatieve invloed op de gezondheid van zowel individuen als de populatie als geheel. Individuen hebben baat bij een grote variatie in het DNA. Inteelt vermindert deze variatie. Op individueel niveau betekent dit onder meer een lagere vruchtbaarheid en een kortere (gemiddelde) levensduur. Voor de populatie als geheel betekent verlies aan genetische diversiteit: minder variatie, minder genetische vooruitgang mogelijk, en minder mogelijkheden tot aanpassing aan veranderde omstandigheden.

En hoe zit het dan met lijnteelt?

Lijnteelt is een wat afgezwakte vorm van inteelt: geen broer-zus, moeder-zoon of vader-dochtercombinaties, maar wel tweedegraads verwante dieren combineren. Vroeger dacht men, dat lijnteelt nuttig zou kunnen zijn voor het ras: versterking van gewenste raseigenschappen door het bevorderen van homozygotie. Dit is voor een klein deel ook wel juist: door deze vorm van inteelt kunnen inderdaad (met wat geluk) positieve raseigenschappen in een groep dieren (bloedlijn, teeltlijn) verankerd worden. Ze kunnen echter (met wat pech) ook definitief verdwijnen. Verder heeft lijnteelt dezelfde nadelen als andere vormen van inteelt: vergrote kans op erfelijke ziekten en verlies van genetische diversiteit. Toename van homozygotie maakt een ras kwetsbaarder en minder vitaal. Het is dan ook feitelijk onjuist en verwarrend om onderscheid te maken tussen inteelt en lijnteelt.

Verwantschapspercentage, inteeltpercentage en inteeltcoëfficiënt

Om deze begrippen uit te leggen, kijken we naar de 31 chromosomenparen van een willekeurige ezel. Van elk chromosoom heeft de ezel twee exemplaren: 1a en 1b, 2a en 2b, enz. tot en met 31 a en b. Zijn dochter krijgt of 1a of 1b, niet allebei: de andere helft van het paar krijgt ze immers van haar moeder. Hetzelfde geldt voor haar broer: ook die heeft of 1a of 1b. De kans dat broer en zus een zelfde chromosoom 1 hebben (allebei 1a of allebei 1b) is dus 50%. Datzelfde geldt voor alle andere chromosomenparen. Gemiddeld zijn de chromosomen (en dus de erfelijke eigenschappen) van een broer en een zus dus voor 50% hetzelfde. We zeggen dan: het verwantschapspercentage is 50%. Zo is ook het verwantschapspercentage van vader en dochter, of van moeder en zoon, 50%. Ervan uitgaand dat de voorouders onverwant zijn; anders ligt het percentage hoger.

Let op, nu wordt het nog ingewikkelder. De inteeltcoëfficiënt is de kans dat bij een nakomeling de twee exemplaren (één van de moeder en één van de vader) van een willekeurig genenpaar identiek zijn. Dus in het bovenstaande voorbeeld 1a1a, of 1b1b. Die kans is 50%x50% = 25%. Dit noemen we het inteeltpercentage. De inteeltcoëfficiënt is daarmee vergelijkbaar, maar wordt uitgedrukt in een getal tussen 0 en 1, in dit geval 0,25.

De term verwantschapspercentage wordt dus gebruikt voor een hengst-merrie-combinatie; de termen inteeltpercentage en inteeltcoëfficiënt voor een individueel dier. Inteeltpercentage van een veulen is verwantschapspercentage van de ouders gedeeld door 2, en inteeltcoëfficiënt is inteeltpercentage gedeeld door 100.

Waar ligt de grens?

Een lastige vraag. Ten eerste moeten we het begrip inteeltpercentage wat relativeren. Deze waarde is immers mede afhankelijk van het aantal generaties dat je in de berekening meeneemt. Als je ver genoeg (vele generaties) terug kijkt, wordt de kans steeds groter dat je een gemeenschappelijke voorouder tegenkomt. Met andere woorden: hoe meer generaties je in de berekening betrekt, des te hoger wordt de inteeltcoëfficiënt. Dat is niet werkbaar. Je moet het dus aantal generaties dat je terugkijkt beperken. Niet alle stambomen gaan even ver terug. Daardoor kun je oudercombinaties niet altijd goed met elkaar vergelijken.  Rasverenigingen hanteren meestal de inteeltcoëfficiënt over 4, 5 of (soms) 10 generaties. Bij Nederlandse ezels gaat de stamboom veelal niet meer dan 4 of 5 (volledige) generaties terug, zodat zeker niet meer generaties meegewogen moeten worden. Al te ver terug kijken is ook niet zinvol. Een verwantschap vele generaties terug is minder belangrijk dan een recentere verwantschap. Dat heeft onder meer te maken met het feit dat de genetische eigenschappen van een populatie door de tijd heen veranderen (“genetic drift”).

Welk inteeltpercentage vervolgens nog acceptabel wordt geacht is arbitrair. Iedere rasvereniging maakt daarover eigen afspraken. Vrij vaak wordt afgesproken een inteeltpercentage tot 6,3% acceptabel te vinden. Dat lijkt een vreemd getal, maar dit is zo gekozen omdat dan een neef-nichtcombinatie (6,25%) nog net acceptabel is (mits er verder geen verwantschap tussen de voorouders bestaat. Waren bijvoorbeeld opa en oma al broer en zus, dan stijgt het inteeltpercentage tot boven de 6,3). Nog beter is het, als het inteeltpercentage onder de 3,2% kan worden gehouden (eigenlijk maximaal 3,125%, dus de helft van de bovengenoemde 6,25%).

Vanzelfsprekend is het inteeltpercentage niet het enige dat telt. Al is het inteeltpercentage nog zo laag, wanneer een van de ouderdieren een erfelijke ziekte heeft of bekend is dat het dier drager is, dan moet de dekking sowieso worden ontraden. En andere factoren, zoals raskenmerken, type, karakter, grootte enzovoort zullen ook een rol meespelen. Zo kan een combinatie met een inteeltpercentage van 5 soms toch beter zijn dan een combinatie met een inteeltpercentage van 1.

Over het algemeen wordt dus een combinatie van 6,3% of hoger ontraden. Het vermelden van het inteeltpercentage of de inteeltcoëfficiënt op de stamboom helpt om fokkers en eigenaren bewust te maken van het belang ervan.

Maar wat als, bij voorbeeld door een verkeerde berekening, of dankzij een ondeugdelijke omheining, er per ongeluk toch een veulen geboren wordt met een inteeltpercentage van 6,3 of hoger? Vaak wordt voorgesteld om dergelijke dieren van het stamboek uit te sluiten, of van de fok uit te sluiten. Dat is echter niet rationeel. Wel kun je stellen, dat een goed en verantwoordelijk fokker in een dergelijk geval er alles aan behoort te doen om ten eerste erfelijke gebreken op te sporen bij het betreffende veulen. Veel zaken zullen vrijwel direct duidelijk zijn: een abnormale beenstand  bij voorbeeld, of een waterhoofd, naar verluidt één van de meest voorkomende erfelijke (en inteelt-gerelateerde) afwijkingen bij veulens. Een controle door een dierenarts op verborgen erfelijke gebreken is ook aan te bevelen. Te denken valt bij voorbeeld aan hartafwijkingen (geruisen). Het is duidelijk dat op de fokker van een ingeteeld veulen een bijzondere verantwoordelijkheid rust. Hij/zij zou ook potentiële kopers moeten informeren, dat het om een ingeteeld dier gaat, met theoretisch een kortere levensverwachting. Maar moet dit veulen ook worden uitgesloten van het stamboek of van de fok? Redelijkerwijs niet, want inteelt is niet erfelijk. Ja, je leest het goed,

Inteelt is niet erfelijk

Een veel voorkomend misverstand is, dat het inteeltpercentage van een veulen het gemiddelde zou zijn van de inteeltpercentages van de ouders. Niets is minder waar! Een broer-zus-combinatie waarbij beide dieren een inteeltpercentage van 0% hebben, geeft nakomelingen met een onaanvaardbaar hoog percentage van 25%. Een sterk ingeteelde merrie uit zo’n combinatie, met dus een inteeltpercentage van 25%, geeft indien gepaard aan een volledig onverwante hengst, een veulen met een inteeltpercentage van 0%. En dat is niet alleen maar theorie. Dit veulen heeft inderdaad een normale, niet verhoogde kans op erfelijke aandoeningen, en een normale levensverwachting. Dus, hoe zeer wij ook vinden dat inteelt zo veel mogelijk vermeden moet worden, het is niet rationeel om ingeteelde dieren uit te sluiten van het stamboek of van de fok.

Een fokprogramma met inteeltpercentages dus! En wat kunnen we verder doen om inteeltproblemen tegen te gaan?

Het probleem negeren is in elk geval geen goed idee. Zolang het stamboek gesloten is, zal het gemiddelde inteeltpercentage elke generatie toenemen. Ook als de problematiek nu nog meevalt, is het slechts een kwestie van tijd totdat het om grotere problemen zal gaan. Ontkennen en verdoezelen zijn ook geen goede coping mechanismen. Het is wel begrijpelijk, dat fokkers weinig de neiging zullen hebben om ruchtbaarheid te geven aan doodgeboortes of veulens met afwijkingen. Het getuigt echter van moed en goed fokkerschap om dat juist wel te doen, in het belang van het ras.

Import uit het buitenland wordt vaak genoemd als “oplossing”. Dit helpt inderdaad, maar is zeker geen panacee. De populatie in het buitenland is immers ook gesloten, en verwant aan de binnenlandse populatie. Het probleem wordt hoogstens uitgesteld. Verder is import duur en lastig. Men zal dan ook veelal kiezen voor dieren die zich “bewezen” hebben. Het zal dus bij importdieren vaak gaan om dieren die al (te) veel nakomelingen hebben, vaak verwant aan de Nederlandse populatie.

Het stamboek minder gesloten maken is een goede manier om de genetische diversiteit te bevorderen en de mate van inteelt te verkleinen. Bij voorbeeld door het aankeuren van stamboomloze dieren. Door deze gedurende enkele generaties op te nemen in een hulpstamboek kan het hoofdstamboek “beschermd” worden. Voor veel mensen ligt dit echter gevoelig. De raszuiverheid zou in het geding zijn. Het is echter goed je te realiseren, dat raszuiverheid maar een zeer betrekkelijk begrip is (om niet te zeggen een illusie). Want wat is een ras eigenlijk? Het is een groep gedomesticeerde dieren die veelal onder invloed van geografische omstandigheden, beoogd gebruiksdoel en dergelijke, overeenkomstige eigenschappen (raskenmerken) zijn gaan vertonen. Veelal werden eeuwenlang onbekommerd, bewust of per ongeluk, dieren van andere groepen (rassen) ingekruist, en dat was dan zeker niet ten nadele van de populatie. Pas sinds een aantal decennia bestaan er gesloten stamboeken, en is men dieren binnen het stamboek als raszuiver, en die buiten het stamboek als niet raszuiver gaan beschouwen. Het is goed om er eens kritisch over na te denken hoe reëel dat is. Het VNE stamboek biedt voor de Nederlandse (standaard) ezel de mogelijkheid dat nakomelingen van stamboomloze dieren onder voorwaarden tot het stamboek kunnen worden toegelaten. Voor de Mediterrane Mini-ezel is dit veel moeilijker. Ook het Amerikaanse stamboek voor Mediterrane Mini-ezels is sinds kort vrijwel hermetisch gesloten.

Een andere manier om de genetische diversiteit te bevorderen is het accepteren dat er verschillende types binnen een ras bestaan. Oftewel: flexibel omgaan met de rasstandaard. De rasstandaard is immers niets meer dan een ooit eens door een of meer mensen opgestelde beschrijving van raskenmerken. Onderhevig aan smaak, tijdgeest en interpretatie. De gelauwerde kampioen van 50 jaar geleden zou het in de meeste gevallen anno 2016 niet ver meer schoppen in de ring, ook al geldt nog steeds dezelfde rasstandaard. Het is dus verstandig, niet te krampachtig om te gaan met raskenmerken.

Het vergroten van de populatie is een zeer effectief middel om inteelt tegen te gaan. Maatregelen die leiden tot verkleining van de populatie, zoals het uitsluiten van dieren uit het stamboek (bij voorbeeld nakomelingen van ongekeurde dieren), zijn vanuit het oogpunt van inteeltpreventie dan ook zeer schadelijk.

De vraag hoe groot een populatie moet zijn om enige kans van slagen te hebben inteeltproblemen buiten de deur te houden, is lastig te beantwoorden. De verhouding vaderdieren-moederdieren en de mate waarin dieren worden ingezet voor de fokkerij spelen immers ook een grote rol. Een duidelijke voorkeur voor de hoogst gekwalificeerde (vader)dieren is vanuit het oogpunt van inteeltpreventie erg nadelig. Fokkerijspecialisten houden vaak de vuistregel aan, dat per generatie minimaal 20 vaderdieren actief moeten zijn die in ongeveer gelijke mate worden ingezet. Dat lukt binnen de VNE naar mijn indruk nog lang niet.

Het verbeteren van de verhouding vaderdieren (hengsten) – moederdieren is in elk geval sterk aan te bevelen. Dat is niet gemakkelijk. Het opwerpen van belemmeringen om een dekhengst actief te laten zijn, zal in elk geval zeker niet positief uitwerken. Kampioenschappen, premies en dergelijke werken verder in de hand dat een klein groepje hengsten bovenmatig “populair” is en te veel wordt ingezet. Wie uitsluitend fokt met bekroonde “topdieren” (wat nog steeds door menigeen als “goed fokkerschap” wordt beschouwd), is bezig een uniform, misschien fraai, maar zwak en kwetsbaar ras te creëren. Daarmee wil ik natuurlijk niet zeggen dat je niet met topdieren zou moeten fokken, ik bedoel dat je de klasse eronder ook nodig hebt voor de genetische diversiteit. Naast een kritische blik op het belang van premies en kampioenschappen, kan gedacht worden aan beperking van de inzet van een hengst (aantal dekkingen, aantal nakomelingen limiteren). Dit is echter veelal geen erg populaire maatregel.

Tot slot....

Ik kan niet ontkennen dat inteeltpreventie en behoud van genetische variatie een beetje een stokpaardje van mij is. Dit onderwerp interesseert mij al een aantal decennia; zolang ik mij interesseer voor het fokken van huisdieren. Het is echter niet zomaar een rare hobby. Ik ben ervan overtuigd dat veel te weinig mensen zich ervan bewust zijn, dat de vrij recente praktijk van fokken binnen gesloten stamboeken onafwendbaar afstevent op grote problemen. In de kynologie worden sommigen nu ruw wakker geschud, bij andere diersoorten zal het nog wat langer duren, maar maatregelen zullen uiteindelijk overal nodig zijn. Ik hoop dat de VNE tijdig zal kiezen voor een beleid dat problemen voorkomt. Voorkomen is beter dan genezen.

Ik wil eindigen met een stelling van een echte fokkerijspecialist, de heer Schuiling van de VSS:

“Het behoud van een ras is gebaat bij een enthousiaste rasvereniging die niet al te streng in de leer is.”

En nog een eigen stelling: u hoeft het niet met mij eens te zijn. Het is niet erg als er binnen de vereniging over zaken verschillend gedacht wordt. Als er maar wel gedacht wordt.